UPDATE 2017-08-17: in de definitieve Wiv20xx, zoals gepubliceerd (.pdf; mirror) in Staatsblad onder de titel “Wiv2017”, is Artikel 60 Wiv2002 als Artikel 91 beland. “Artikel 60-ambtenaren” wordt dus “Artikel 91-ambtenaren”.
UPDATE 2015-07-02: het nieuwe Wiv-wetsvoorstel is in publieke consultatie gebracht. Artikel 60 wordt vervangen door Artikel 79. Indien dat artikel ongewijzigd in de definitieve Wiv20xx belandt zal op termijn wellicht worden gesproken over “Artikel 79-ambtenaren” in plaats van “Artikel 60-ambtenaren”.
UPDATE 2014-10-07: de motie van Strik c.s. is ingetrokken.
UPDATE 2014-09-23: senatoren Strik (GL), Van Boxtel (D66), Franken (CDA), K.G. de Vries (PvdA) en Gerkens (SP) hebben vandaag een motie (.pdf) ingediend met aan de regering het verzoek “onderzoek te verrichten naar nut en noodzaak van onafhankelijk toezicht op overheidsinstanties die nu niet onder het toezicht van de CTIVD vallen, maar die wel soortgelijke taken verrichten die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers kunnen raken, en de Kamer hierover te informeren”.
Artikel 60 Wiv2002 geeft daartoe aangewezen ambtenaren bij de politie, KMar en Belastingdienst de bevoegdheid werkzaamheden verrichten ten behoeve van de AIVD. Bij de politie gaat het ten minste om de inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid en om de Regionale Inlichtingendiensten (RID’en). Bij de KMar gaat het om de Directeur Operaties, het hoofd van het Cluster Intelligence, het personeel van de Bijzondere Dienst (BD/KMar) en het personeel van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten. Bij de Belastingdienst gaat het ten minste om FIOD-ECD en douane, recent samengevoegd in de Inlichtingendienst (ID) Belastingdienst.
Artikel 60-werkzaamheden worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Minister van BZK, en omvatten onder andere informatieverzameling namens de AIVD. De CT-Infobox is (.pdf, 2007) gedeeltelijk georganiseerd op basis van Artikel 60 Wiv2002.
CTIVD-rapport 16 (.pdf, 2007) — zie hier (2008) de reactie van de minister — ziet op de Artikel 60-samenwerking tussen de AIVD, de KMar en de RID’en.
Even een kort zijstapje over RID’en. Deze hebben een openbare ordetaak en een AIVD-taak .Van oudsher hebben RID’en een rol gespeeld bij BVD/AIVD-activiteiten, waarbij de scheiding tussen BVD/AIVD-inlichtingenwerk en de openbare ordetaak een permanent “twee petten”-vraagstuk is. Denk daarbij aan extremistische uitingen/demonstraties die de openbare orde (whatever that may be) kunnen verstoren: soms is dat zowel een vraagstuk van openbare orde als een aandachtsgebied van de AIVD. Anno 2008 waren er 319 RID’ers belast met de uitvoering van inlichtingenactiviteiten. De CTIVD stelt over RID’ers:
Bij de taak ingevolge de Wiv2002 moeten de RID’ers worden beschouwd als waren zij AIVD’ers.
De AIVD stelt over RID’ers ongeveer hetzelfde:
Er wordt dan ook vanuit de AIVD alles aan gedaan om de medewerkers van de RID-en en de BD-Kmar als directe collega’s te beschouwen en als zodanig ook te bejegenen.
Ten tijde van het onderzoek onderhavig aan CTIVD-rapport 16 hebben de RID’en aangegeven nauwer betrokken te willen zijn bij de uitoefening van bijzondere bevoegdheden Wiv2002:
In het onderzoek van de Commissie is naar voren gekomen dat sommige RID’en de wens voelen om nauwer bij de inzet van bijzondere bevoegdheden door de AIVD betrokken te worden. Als voorbeeld wordt door sommigen genoemd het observeren van personen en/of zaken, maar bijvoorbeeld ook het uitwerken van telefoontaps van de AIVD.
Momenteel is de AIVD aan het beoordelen op welke wijze de RID’en uitgebreider dan thans het geval is zouden kunnen worden ingeschakeld bij de inzet van bijzondere bevoegdheden. Zolang de AIVD toestemming verleent voor de inzet van de bevoegdheden en daar toezicht op uitoefent, en ook wordt voldaan aan de overige voorschriften uit de WIV 2002, bestaat daar vanuit het oogpunt van rechtmatigheid geen bezwaar tegen.
In recente jaren is de rol van RID’en versterkt in het project RID 2015, zo lezen we ook in deze kamerbrief (2012):
Het afgelopen jaar heeft de AIVD samen met de Nationale Politie i.o. de ontwikkeling naar een effectievere en efficiëntere inzet van de RID-en in gang gezet door middel van het project RID 2015. De stappen die in 2012 gezet worden maken onderdeel uit van een langlopend traject waarbij het einddoel is om in 2015 een RID nieuwe stijl gereed te hebben. Deze RID nieuwe stijl wordt hét regionale knooppunt van inlichtingen, informatie en kennis met betrekking tot de nationale veiligheid, in de context van de eigen regio.
De werkzaamheden van een RID worden jaarlijks in een RID-specifiek “Inlichtingen Behoefteplan” (IBP) vastgesteld.
Hieronder volgt een verzameling van de relevante teksten uit de Wiv2002, aangevuld met citaten uit kamerstukken en CTIVD-rapport 16.
Het eerste lid van Artikel 60 Wiv2002 geeft de politie, KMar en Belastingdienst de bevoegdheid werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de AIVD:
-
De korpschef, de politiechef van een regionale eenheid, de commandant van de Koninklijke marechaussee, de directeur-generaal van de rijksbelastingdienst van het Ministerie van Financiën verrichten werkzaamheden ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
-
Onze Ministers onder wie de in het eerste lid genoemde ambtenaren ressorteren, onderscheidenlijk de korpschef en de korpsbeheerder van het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba wijzen in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondergeschikten van deze ambtenaren aan tot de feitelijke uitvoering van en het toezicht op de aldaar bedoelde werkzaamheden.
-
De in dit artikel bedoelde werkzaamheden worden verricht onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en overeenkomstig de aanwijzingen van het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
-
Met betrekking tot het optreden van ambtenaren van politie ter uitvoering van de in dit artikel bedoelde werkzaamheden blijft hoofdstuk 7 van de Politiewet 2012 buiten toepassing.
Het tweede lid bepaalt dat ambtenaren worden aangewezen voor feitelijke uitvoering van en het toezicht van deze werkzaamheden. Deze ambtenaren krijgen dan “Artikel 60-status” en worden ook wel aangeduid als “Artikel 60-ambtenaren” of “Artikel 60-functionarissen”. Ze kunnen “onder bepaalde voorwaarden ongehinderd toegang tot het gebouw van de AIVD hebben”. Het derde lid bepaalt dat de Artikel 60-werkzaamheden worden verricht onder de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK.
Uit de verwoording van het tweede lid van Artikel 19 Wiv2002 volgt dat Artikel 60-ambtenaren niet zelfstandig bijzondere bevoegdheden cfr Wiv2002 mogen inzetten (observatie, dekmantels, afluisteren, hacken, etc.: zie Paragraaf 3.2.2 Wiv2002; Artikel 20 t/m 30 Wiv2002):
-
De uitoefening door een dienst van een bevoegdheid als bedoeld in deze paragraaf is slechts toegestaan, indien, voor zover bij deze paragraaf niet anders is bepaald, Onze betrokken Minister of namens deze het betrokken hoofd van een dienst daartoe toestemming heeft gegeven.
-
Het hoofd van een dienst kan aan hem ondergeschikte ambtenaren bij schriftelijk besluit aanwijzen die de toestemming, bedoeld in het eerste lid, namens hem verlenen. Onze betrokken Minister wordt een afschrift van het besluit gezonden.
-
De toestemming wordt, voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald, verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden en kan telkens op een daartoe strekkend verzoek worden verlengd voor eenzelfde periode.
In Kamerstukken II 2000/01, 25 877, nr.14 wordt dat toegelicht (waarschuwing: let hier op het woord “zelfstandig”):
Wat de uitoefening van bevoegdheden betreft, die aan de BVD/AIVD toekomen merken wij het volgende op. De bijzondere bevoegdheden die in het wetsvoorstel WIV aan de AIVD toekomen kunnen nimmer zelfstandig door de RID’en – dat wil zeggen de functionarissen die op grond van [Artikel 60] van het wetsvoorstel werkzaamheden verrichten voor de AIVD – worden uitgeoefend. De uitoefening van de bijzondere bevoegdheden door de AIVD is onderworpen aan de procedurele vereisten die in het wetsvoorstel – per bijzondere bevoegdheid nader uitgewerkt – daaraan zijn gesteld. Of het wenselijk is een bepaalde bijzondere bevoegdheid in het kader van een bepaald onderzoek (teamopdracht) uit te oefenen zal in beginsel door het voor dat onderzoek verantwoordelijke BVD/AIVD-teamhoofd dienen te worden vastgesteld en door deze vervolgens met inachtneming van de daarvoor geldende regels voor goedkeuring aan de daarvoor aangewezen instanties dienen te worden voorgelegd. Zoals in artikel 19 van het wetsvoorstel is bepaald zal toestemming voor de uitoefening van bijzondere bevoegdheden dienen te worden verleend door de minister of namens deze het hoofd van de AIVD; met betrekking tot bepaalde bijzondere bevoegdheden is sub-mandaat mogelijk. De werkzaamheden van de medewerkers van de RID dienen te passen in een team-opdracht die door het hoofd van de BVD is vastgesteld; deze werkzaamheden richting de RID’en vinden hun uitwerking in het jaarlijks door het hoofd van de BVD na overleg met de korpschef vast te stellen activiteitenplan. De uitvoering van deze werkzaamheden geschiedt vervolgens op aanwijzingen van het hoofd van de BVD (in de praktijk via aansturing door het desbetreffende teamhoofd). Concluderend kan worden gesteld dat de RID’en niet zelfstandig tot de uitoefening van de in het wetsvoorstel geregelde bijzondere bevoegdheden kunnen overgaan.
Uit CTIVD-rapport 16 wordt duidelijk dat de RID’en bijzondere bevoegdheden cfr. Wiv2002 wel in opdracht van de AIVD uitvoeren(p.10):
Ook bij de inzet van bijzondere bevoegdheden (artikel 20 tot en met 30 WIV 2002) door de AIVD kunnen de RID’en een rol spelen. Het betreft hier enkel een uitvoerende rol: de bijzondere bevoegdheden kunnen niet zelfstandig door de RID’en worden ingezet. Mandatering van de (beslissing tot) inzet van bijzondere bevoegdheden aan de RID’en is volgens de wetsgeschiedenis niet mogelijk.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het uitvoeren van observatie (Artikel 20 Wiv2002) door de KMar.
Artikel 9 Wiv2002 verbiedt Artikel 60-ambtenaren het uitvoeren van opsporingsbevoegdheden tijdens Artikel 60-werkzaamheden:
-
De ambtenaren van de diensten bezitten geen bevoegdheid tot het opsporen van strafbare feiten.
-
De in artikel 60 bedoelde ambtenaren oefenen bij het verrichten van de daar bedoelde werkzaamheden geen bevoegdheden tot het opsporen van strafbare feiten uit.
In het voornoemde kamerstuk wordt dat toegelicht:
Wat de deelname van een RID-medewerker, in diens hoedanigheid van aangewezen functionaris ex artikel 18, tweede lid, van de huidige WIV (artikel 55, tweede lid, van het wetsvoorstel), aan een opsporingsonderzoek betreft, wordt het volgende opgemerkt. Ambtenaren van de BVD bezitten geen opsporingsbevoegdheden; voor zover het gaat om een RID-medewerker als hiervoor bedoeld wordt door de WIV uitdrukkelijk bepaald dat hij bij het verrichten van werkzaamheden voor de BVD geen bevoegdheden tot het opsporen van strafbare feiten mag uitoefenen. Met andere woorden: van deelname aan een opsporingsonderzoek met gebruikmaking van opsporingsbevoegdheden kan nimmer sprake zijn. Dat neemt niet weg dat tussen de BVD en opsporingsinstanties anderszins kan worden samengewerkt, bijvoorbeeld door informatie-uitwisseling. Deze informatie-uitwisseling dient plaats te vinden binnen het geldende wettelijke kader ter zake. Om deze informatie-uitwisseling in concrete situaties te optimaliseren kan bijvoorbeeld ervoor gekozen worden een BVD-medewerker (dus ook een RID-medewerker) als liaison bij een opsporingsteam te stationeren. Overigens is met betrekking tot de informatie-uitwisseling door OM/politie en BVD gezamenlijk een aantal uitgangspunten afgesproken dat neergelegd is in het rapport «Informatie-uitwisseling Politie-BVD». Op basis van deze uitgangspunten worden ook afspraken gemaakt over informatie-uitwisseling met opsporingsteams. Hiermee wordt voorkomen dat op een onjuiste wijze informatie-verstrekking plaatsvindt.
Dus: Artikel 60-ambtenaren mogen informatie uitwisselen, maar geen bijzondere bevoegdheden (Wiv2002) of opsporingsbevoegdheden inzetten. Over hoe dat onderscheid in de praktijk werkt (of niet), zie het genoemde CTIVD-rapport, deze PID/RID-documenten, en bijvoorbeeld het Volkskrant-artikel RID’er zit in schemergebied tussen AIVD en politie (2005). Uit Kamerstukken 1999/2000, 25 877, nr.8 blijkt dat de scheiding tussen politiewerk (opsporing, handhaving en hulpverlening) en Artikel 60-inlichtingenwerk van belang wordt geacht:
Allereerst zouden wij willen opmerken, dat een politiefunctionaris op grond van [artikel 60], tweede lid, kan worden aangewezen en aldus worden belast met de feitelijke uitvoering van en het toezicht op werkzaamheden ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Op het moment dat deze functionaris deze werkzaamheden verricht, doet hij dat onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en overeenkomstig de aanwijzingen van het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (artikel 55, derde lid). In dit geval is er geen sprake van «politiewerk», maar van werkzaamheden in het kader van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten («AIVD-werkzaamheden»). Van vermenging van politiewerk en inlichtingenwerk (dit laatste in de zin van «AIVD-werkzaamheden») is naar ons oordeel dan ook geen sprake. Zowel de huidige als de nieuwe Wiv treffen voorts een aantal extra garanties om – nadrukkelijk – te voorkomen dat een dergelijke «vermenging» van politie- en inlichtingenwerk, waar deze leden van spreken, plaatsvindt. Gewezen wordt op onder meer artikel 9 en artikel 14 van het wetsvoorstel.
In de praktijk zijn medewerkers van de RID vaak ook belast met het verzamelen van inlichtingen in het kader van de handhaving van de openbare orde. Dat geschiedt echter niet ter uitvoering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, en dus ook niet onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar in het kader van de uitvoering van de politietaak, en derhalve onder verantwoordelijkheid van de desbetreffende burgemeester. In dit geval is niet zozeer sprake van vermenging van politie- en inlichtingenwerk, maar is het verzamelen van inlichtingen ook politiewerk. Wij erkennen dat het onderscheid tussen de werkzaamheden die de politiefunctionaris verricht in diens hoedanigheid als medewerker van de BVD/AIVD enerzijds en als ambtenaar bij het regionale politiekorps anderzijds, niet altijd goed zichtbaar is voor een buitenstaander. Temeer nu beide soorten werkzaamheden plaatsvinden onder een en dezelfde vlag, te weten die van de RID. Wij zijn ons bewust van deze problematiek, die dan ook onze voortdurende aandacht heeft.
Het derde lid van Artikel 10 Wiv2002 plaatst Artikel 60-ambtenaren onder dezelfde reisbeperkingen als AIVD-ambtenaren:
-
Het is de ambtenaar van een dienst verboden, anders dan in de uitoefening van zijn functie, te reizen naar dan wel te verblijven in:
-
een land waar feitelijk een gewapend conflict bestaat;
-
door Onze betrokken Ministers gezamenlijk bij ministeriële regeling aangewezen landen waarin het verblijf door een ambtenaar van een dienst een bijzonder risico voor de nationale veiligheid kan opleveren. [NB: thans gaat het om Afghanistan, Irak, Iran, Noord-Korea, Pakistan, Turkmenistan en Wit-Rusland, en een aanvullend lijstje dat Stg. Geheim is gerubriceerd.]
-
-
Onze betrokken Minister kan ontheffing van het in het eerste lid bedoelde verbod verlenen, indien dringende persoonlijke of andere belangen van de betrokken ambtenaar dat vereisen en de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat zich daartegen niet verzetten.
-
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de coördinator, de aan hem ondergeschikte ambtenaren en de krachtens artikel 60, tweede lid, aangewezen ambtenaren.
Artikel 14 Wiv2002 plaatst gegevensverwerking door Artikel 60-ambtenaren onder dezelfde beperkingen als gegevensverwerking door de AIVD, waarbij het tweede lid nog eens benadrukt dat Artikel 60-gegevensverwerking “strikt gescheiden” moet blijven van andere taken van Artikel 60-ambtenaren (lees: opsporing):
-
De artikelen 12, 13, eerste, derde en vierde lid, zijn tevens van toepassing op de verwerking van gegevens ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst door de ambtenaren, bedoeld in artikel 60.
-
De verwerking van gegevens, bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst blijft strikt gescheiden van de verwerking van gegevens door de desbetreffende ambtenaren ten behoeve van andere doeleinden. Het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan daaromtrent nadere aanwijzingen geven.
-
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt zorg voor de archiefbescheiden die verband houden met de gegevensverwerking ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst door de ambtenaren, bedoeld in artikel 60, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een rijksarchiefbewaarplaats.
Het eerste lid verklaart Artikel 12 en 13 van toepassing. Artikel 12 Wiv2002 bepaalt dat gegevens mogen worden verwerkt ” slechts plaats voor een bepaald doel en slechts voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van deze wet of de Wet veiligheidsonderzoeken” (zie tweede lid):
-
De diensten zijn bevoegd tot het verwerken van gegevens met inachtneming van de eisen die daaraan bij of krachtens deze wet of de Wet veiligheidsonderzoeken zijn gesteld.
-
De verwerking van gegevens vindt slechts plaats voor een bepaald doel en slechts voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van deze wet of de Wet veiligheidsonderzoeken.
-
De verwerking van gegevens geschiedt in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze.
-
De gegevens die in het kader van de taakuitvoering van de diensten worden verwerkt, zijn voorzien van een aanduiding omtrent de mate van betrouwbaarheid dan wel een verwijzing naar het document of de bron waaraan de gegevens zijn ontleend.
Artikel 13 Wiv2002 legt beperkingen op aan het soort gegevens dat mag worden verwerkt en over wie:
-
De verwerking van persoonsgegevens door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan slechts betrekking hebben op personen:
-
die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat;
-
die toestemming hebben verleend voor een veiligheidsonderzoek;
-
omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van het onderzoek betreffende andere landen;
-
over wie door een andere inlichtingen- of veiligheidsdienst gegevens zijn ingewonnen;
-
wier gegevens noodzakelijk zijn ter ondersteuning van een goede taakuitvoering door de dienst;
-
die werkzaam zijn of zijn geweest voor een dienst;
-
omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van het opstellen van de dreigings- en risicoanalyses, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel e.
-
-
De verwerking van persoonsgegevens door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan slechts betrekking hebben op personen:
-
die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de veiligheid of de paraatheid van de krijgsmacht;
-
die toestemming hebben verleend voor een veiligheidsonderzoek;
-
omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van het onderzoek betreffende andere landen;
-
over wie door een andere inlichtingen- of veiligheidsdienst gegevens zijn ingewonnen;
-
wier gegevens noodzakelijk zijn ter ondersteuning van een goede taakuitvoering door de dienst;
-
die werkzaam zijn of zijn geweest voor een dienst;
-
omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van een onderzoek als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, sub 2°;
-
omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van het opstellen van de dreigingsanalyses, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel f;
-
omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van het opstellen van een analyse door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, in opdracht van onze minister van Defensie, van potentiële dreigingen tegen een bij de krijgsmacht werkzaam persoon of een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd object, welke niet ingevolge de artikelen 4, derde lid, onderdeel b, en 42, eerste lid, onderdeel c, onderscheidenlijk artikel 16 van de Politiewet 2012 is aangewezen.
-
-
De verwerking van persoonsgegevens wegens iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, gezondheid en seksuele leven vindt niet plaats.
-
De verwerking van persoonsgegevens die betrekking hebben op de in het derde lid bedoelde kenmerken vindt slechts plaats in aanvulling op de verwerking van andere gegevens en slechts voor zover dat voor het doel van de gegevensverwerking onvermijdelijk is.
Artikel 35 Wiv2002 perkt gegevensverwerking door Artikel 60-ambtenaren verder in tot “voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de aan de desbetreffende ambtenaar opgedragen taak”:
De verstrekking van door of ten behoeve van een dienst verwerkte gegevens aan een binnen de dienst of ingevolge artikel 60 ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst werkzame ambtenaar vindt slechts plaats, voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de aan de desbetreffende ambtenaar opgedragen taak.
Artikel 62 Wiv2002 verplicht alle politie-/KMar-/Belastingdienst-ambtenaren die geen Artikel 60-status hebben informatie die van belang kan zijn voor de AIVD te verstrekken aan de relevante Artikel 60-ambtenaar:
De ambtenaren van politie, de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake de douane en de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee doen mededeling van de te hunner kennis gekomen gegevens die voor een dienst van belang kunnen zijn, aan de in artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaar aan wie zij ondergeschikt zijn. In afwijking van de eerste zin vindt de mededeling van ambtenaren van politie die zijn tewerkgesteld bij een regionale eenheid plaats aan de politiechef van de desbetreffende regionale eenheid. De in artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaar waaraan de mededeling is gedaan, zendt de gegevens aan die dienst.
Artikel 63 Wiv2002 bepaalt dat de AIVD (op verzoek van het AIVD-hoofd) technische ondersteuning mag bieden aan “met opsporing van strafbare feiten belaste instanties” (politie, FIOD, Marrechaussee):
-
De diensten zijn bevoegd op schriftelijk verzoek van het daartoe bevoegde gezag tot het verlenen van technische ondersteuning aan de met opsporing van strafbare feiten belaste instanties. Artikel 58, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
Onze betrokken Minister is bevoegd zich te wenden tot Onze Minister van Veiligheid en Justitie met het schriftelijke verzoek tot het verlenen van technische ondersteuning aan de betrokken dienst bij de uitvoering van diens taak door een of meerdere landelijke eenheden van de politie. Artikel 58, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
In Kamerstukken II 2000/01, 25 877, nr.8 wordt dat toegelicht:
Met het verlenen van technische ondersteuning wordt bedoeld het ter beschikking stellen van technische apparatuur waarover de instantie die om de desbetreffende ondersteuning vraagt niet zelf beschikt dan wel – voor zover deze er zelf wel over beschikt deze apparatuur reeds voor andere doeleinden heeft ingezet. Daartoe kan ook de ondersteuning door personeel worden gerekend, zij het dat die gerelateerd dient te zijn aan de verlangde technische ondersteuning. Gedacht moet dan bijvoorbeeld worden aan de ter beschikkingstelling van personeel dat gespecialiseerd is in de bediening van de desbetreffende technische apparatuur.
EOF
Het lijkt erop dat met de invoering van de nationale politie in 2013, de kwestie van de “dubbele petten” opgelost is. Blijkens het volgende overzicht van de indeling van de regionale eenheden van de politie, zijn er nu aparte teams voor Openbare Orde Inlichtingen gekomen, wat dus dan klaarblijkelijk geen taak meer is van de RID’s, die dan ook zijn omgedoopt tot RID-WIV, aangezien hen alleen nog de inlichtingentaak t.b.v. de AIVD rest: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-198148.pdf