Het onderstaande fragment uit ‘Kluiters deel 2’ (1995, Sdu Uitgeverij, ISBN 9012081793; p.47) citeert het Hoofd van de Buitenlandse Inlichtingendienst (HBID), die bij brief dd 13 april 1971 op onomwonden wijze bezwaar maakte tegen het, in het ontwerp-Koninklijk Besluit inzake IVD-en, expliciet van toepassing verklaren van het EVRM op de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten — die immers ook offensieve activiteiten ontplooien (let wel: dit speelde in het midden van de Koude Oorlog):
Op 13 april 1971 gaf HBID Hagen schriftelijk commentaar op een ontwerp voor dit KB [Voetnoot 103: CAD, MvD, ZG, map 389.834/Q. Brief dd 13-4-1971 van Hagen aan Voorzitter van de Commissie Ontwerp-KB Inl- en Veil.diensten, vadm bd H. Bos, no 02604/H/71. […]]. Om principiële en praktische redenen maakte hij bezwaar tegen de toevoeging van een artikel waarin werd gesproken over ‘gebondenheid aan de wet en het Europese Verdrag ter bescherming van enz’. Hij achtte het hoogst merkwaardig dat Nederland in een openbaar Koninklijk besluit nog eens zou verklaren dat de reeds voor het internationaal forum getekende verdragen óók van toepassing waren op de eigen staatsinstellingen. En verder: ‘De aard van het (althans offensief) inlichtingenwerk brengt juist met zich mede, dat men zich niet al te zeer aan de wet bindt en aan de wijze, waarop de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden worden gediend, een eigen in formele zin wellicht minder toelaatbare) interpretatie durft te geven. Het offensief inlichtingenwerk zoekt en exploiteert bij de mens zwakke plekken – zij het niet in physieke, doch in psychische zin.
In deze tijd waarin men de zaken bij hun naam wil noemen moet erkend worden, dat koude oorlog óók oorlog is en dat het inlichtingenwerk nu juist niet bij uitstek uit is op eerbiediging van menselijke rechten en waardigheden.
In dit licht bezien zouden de inlichtingen en veiligheidsdiensten eigenlijk een openlijke “dispensatie” moeten ontvangen. Zover behoeft men uiteraard niet te gaan, doch de voorgestelde preambule is toch wel een ander uiterste. […] Het werk van de IDB [Inlichtingendienst Buitenland, mrk] brengt voorts met zich mede, dat de verklaring regelmatig en/of stelselmatig wordt geschonden.’
In het openbare Koninklijk besluit van 5 augustus 1972 werd uiteindelijk gesproken over ‘in gebondenheid aan de wettelijke bepalingen en in ondergeschiktheid aan Onze betrokken Minister’ [Voetnoot 104: Besluit van 5-8-1972, artikel I, 2. Staatsblad 1972, no 437].
EOF